Dit project is mede mogelijk gemaakt door:

    • Gemeente Hengelo
    • Administratie / Secretariaat:
    • Deldenerstraat 105
    • 7551 AD  Hengelo
    •  
    • E info@heartpool.nl
    • IBAN NL38RABO0397520018
    Klik voor een vergroting & meer foto's

Lucebert, Gedichten met illustraties

Stichting HeArtpool was op zoek naar een passende poëzie-expositie bij gelegenheid van de jubileumeditie van de Wolvecampprijs die in september 2016 voor de tiende keer wordt uitgereikt. Zonder andere dichters te kort te willen doen bleek werk van de schilder en dichter Lucebert dan de beste keuze. Lucebert (pseudoniem van Lubertus Jacobus Swaanswijk, 1924-1994) was namelijk met Theo Wolvecamp (1925-1992) een van de deelnemers aan de eerste Cobra-tentoonstelling in 1949 in het Stedelijk Museum te Amsterdam (zie foto). En daarnaast heeft Lucebert als geen ander zijn talenten in de dicht- en schilderkunst gecombineerd in zijn zogeheten gedichttekeningen. Deze waren in 2012 onderwerp van een grote Lucebert-tentoonstelling in het Cobra Museum te Amstelveen. De begeleidende catalogus Open de kooien van de kunst, samengesteld door Erik Slagter, is bezorgd door Uitgeverij De Weideblik. Het is aan de welwillende en belangeloze medewerking van deze uitgeverij (bij monde van de heer Den Boon) zowel als van de erven Lucebert (bij monde van mevrouw Swaanswijk) te danken dat voor de inrichting van deze jubileumeditie van het sokkelproject Achter de basiliek literair de originele digitale bestanden van de werken van Lucebert beschikbaar waren. Daarvoor past grote dank. De dertien uitgekozen gedichttekeningen geven weliswaar een goed beeld van de veelzijdige creativiteit van Lucebert, maar ze kunnen de prachtig uitgegeven catalogus met liefst bijna zeventig gedichttekeningen niet vervangen. Gelukkig is dat boek Open de kooien van de kunst voor de liefhebber nog verkrijgbaar.

 

Openingswoord bij 'Gedichttekeningen' van Lucebert

In gedachten keer ik terug naar begin november 1949. Daarbij kijk ik naar een foto die toen genomen is. Wat zie ik? Voor de trappen van de hoofdingang van het Stedelijk Museum te Amsterdam staat een wat ongeordende groep mensen. Ze hebben bijna allemaal een lijstloos schilderij in de hand. Theo Wolvecamp kijkt wat provocerend richting fotograaf. Lucebert staat te praten met de vrouw van Karel Appel. Wat gebeurt hier? Welnu, dit zijn Cobra-kornuiten die hun werken komen inleveren voor een tentoonstelling. Niet zomaar een tentoonstelling. Het zal de eerste grote expositie worden van de een jaar eerder opgerichte Cobragroep, al wordt de tentoonstelling nog geafficheerd als ‘Exposition internationale d’Art Experimentale’.

Wie van die Cobra-leden kon toen, op het moment van deze ontspannen foto, en vermoedelijk de enige foto waarop zowel Wolvecamp als Lucebert te zien is, wie van hen kon toen bevroeden dat hun expositie zoveel opschudding teweeg zou brengen. Na de opening van die expositie in het Stedelijk blijkt de pers namelijk niet mals. ‘Waanzin tot kunst verheven’ kopt een krant, en een ander dagblad schrijft over ‘geklad, geklets, geklodder’. Dat ‘geklets’ kan slaan op de literaire bijdrage van Lucebert, die toen nog niet meedeed als schilder, wel als dichter. Wolvecamp kwam volgens een recensent in aanmerking voor de prijs van de grootste kladderaar. Dat alles laten de kunstenaars niet zomaar over zich heen komen. Met name Lucebert weet de woede een stem te geven. In zijn polemisch gedicht ‘Verdediging van de 50-ers’ (De Vijftigers zijn te beschouwen als de literaire lotgenoten van de Cobraïsten) veegt Lucebert de vloer aan met de kleinburgerlijke kneuterigheid van Nederland. Wel verpakt in dichterlijke frasen als de hollandse cultuur is hol van helen, en alleen weet, vredig nederland, ik en mijn kameraden, / wij houden de muze als een paraplu in onze broeken. Cobra zou van 1948 tot 1951 een kort maar hevig bestaan leiden.

 

Cobra en de vijftigers

Tot de Cobra-groep behoorden onder anderen naast de al genoemde Wolvecamp de kunstenaars Appel, Brands, Constant, Corneille en Rooskens. En Lucebert. En tot de Vijftigers worden dichters als Andreus, Campert, Claus, Elburg, Kouwenaar, Rodenko en Schierbeek gerekend. En Lucebert natuurlijk.

De verwantschap van de dichters van de Vijftigers met de schilders van de Cobragroep heeft rond 1951 geleid tot enkele min of meer geïntegreerde beeld-taal producten, ook wel aangeduid als woordschilderingen of peinture-mots. Zoals het geslaagde boekje Goede morgen haan van Kouwenaar en Constant met de heldere opening Je hebt drie maal geroepen / wij hebben je gehoord, en de fraaie bundel De blijde en onvoorziene week van het duo Claus en Appel met de humoristische frase later eens, op een dag der week / waarop de anderen werken slapen / eten paren / gaan Appel en ik eens appelen / stelen. Daarnaast twee volgens kenners wat minder geslaagde uitgaven, enerzijds Paal en perk van Claus en Corneille dat cryptisch begint met de regels De gevangen vogel / liet zijn pluimen achter / in uw sidderende hand, / o vogelaar der donkere dagen, en anderzijds De ronde kant van de aarde van Andreus en Appel met het nog veel cryptischer begin De koperkleurige kajaks de lichte lijven / het lyrische gras speelt luit.

Verder vinden Cobra en poëzie elkaar hier en daar in gedichten van Vijftigers die aan Cobra schilders zijn opgedragen. Een enkel voorbeeld daarvan zal ik zo noemen na eerst te hebben gewezen op een ode aan schilders in het algemeen van de hand van Remco Campert. Al dateert die niet uit de jaren vijftig, maar pas uit 1988, toch is deze ode vind ik hier wel op zijn plaats. Het betreft het gedicht Lof van de schilders, dat Campert begint met Aan mijn vrienden de schilders / voel ik me het meest verwant; wat verderop staat Van mijn vrienden de schilders / heb ik het kijken geleerd // het nijvere speuren naar het moment / waarop het beeld zich ontsluiert. Zo omschrijft Campert zijn bewondering en waardering voor het schildersambacht.

 

Elba

Gerrit Kouwenaar draagt zijn gedicht Elba op aan Constant en de eerste regels gaan zo: Ik draag een waarschuwing bloedjas / en ik sta op elba. / Ik heet napoleon, ik heet o.a. napoleon / en ik sta op elba. / Ik draag honderd namen / en ik sta op elba. Dit gedicht is spontaan ontstaan in het atelier van Constant in april 1949. Constant was aan het tekenen met waskrijt en vroeg aan de daarbij aanwezige Kouwenaar wat het voorstelde. Kouwenaar riep ‘Napoleon op Elba’. Waarop Constant zei ‘Nou, maak er een gedicht over’. ‘Goed’ was het antwoord van Kouwenaar, en ter plekke schreef hij in korte tijd zijn gedicht Elba.

 

Drift op zolder

Het lange gedicht Drift op zolder en vragende kinderen van Lucebert heeft als ondertitel Voor karel appel en eindigt met de strofe je weet nu wat rood doet / rood loopt graag in het groene gras / je weet nu wat geel weet / dat de zon schijnt omdat niemand graag dood gaat / en van blauw: dat hemelsblauw zwart ziet / voor een kind dat niets krijgt. En als voorlaatste voorbeeld van odes van Vijftigers aan Cobra-kunstenaars noem ik het gedicht Kleine ballade van Hans Andreus uit diens eerste bundel met de fraaie titel Muziek voor kijkdieren, welk gedicht Andreus heeft opgedragen aan Lucebert: Ik loop maar in mijzelf / verzonken in mijzelf / de wegen zijn van glas / de hemel is van ijzer. // Ik weet niet wie ik ben / ik weet niet wie ik was / ik loop alleen maar men / wordt nooit van iets iets wijzer. // Er hangt een mist van licht / ik loop met mijn gezicht / mijn kleren en mijn huid / het leven in en uit.

 

De vlucht van de vier seizoenen

Dat was het voorlaatste voorbeeld, omdat in het kader van deze expositie een aan Theo Wolvecamp opgedragen gedicht niet mag ontbreken. In 1991 schreef Simon Vinkenoog het gedicht De vlucht van de 4 seizoenen dat als ondertitel voor Theo Wolvecamp heeft, en waarvan de eerste strofe luidt: Het woud schrikt op, de nadorst nadert. / De goudgerande chaos schikt zijn vleugels / en dekt voorzichtig zijn geheimen toe. Het volledige gedicht is te lezen bij HeArtgallery, waar ook de vier bijbehorende prenten van Wolvecamp te zien zijn.

 

Lucebert

Te midden van al die schilderende of schrijvende creatieve geesten bleek zich uiteindelijk één uitzonderlijke kunstenaar te bevinden die zowel in beeld als in tekst een hoog niveau haalde. Dat was Lucebert, die in zijn zogenoemde gedichttekeningen zijn geroemde kwaliteiten als dichter en als schilder op een unieke manier heeft weten samen te brengen. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat ik bij Lucebert ben uitgekomen toen het bestuur van Stichting HeArtpool mij vroeg bij gelegenheid van de jubileum-editie van de Wolvecampprijs dit jaar een passende poëzietentoonstelling in te richten op de sokkels achter de basiliek. Daarbij had ik het geluk min of meer bij toeval op een prachtige uitgave te stuiten van uitgeverij De Weideblik waarin alles stond wat Lucebert op het gebied van gedichttekeningen in de loop der tijd heeft gepresteerd.

In dat bijzonder rijke en fraaie boek, dat de titel Open de kooien van de kunst draagt, heeft samensteller Erik Slagter, na een tijdrovende zoektocht, meer dan zestig gedichttekeningen van Lucebert bij elkaar weten te brengen. De eerste dateert uit 1949, de laatste van een paar jaar voor zijn dood in 1994. Met andere woorden: Lucebert is er zijn hele arbeidzame bestaan mee bezig geweest. De dertien gedichttekeningen die nu de sokkels sieren geven weliswaar een goed en gevarieerd beeld, maar echt recht aan het genie Lucebert zou pas worden gedaan als er meer dan zestig sokkels waren geweest om alles te kunnen laten zien. Dat is een paar jaar geleden wel gebeurd in het Cobra-museum te Amstelveen, misschien hebben enkelen van u die tentoonstelling gezien. En wie hier in Hengelo niet genoeg heeft aan deze dertien gedichttekeningen: het gememoreerde boek is nog steeds verkrijgbaar. Grote dank past de uitgever van dat boek, de heer Den Boon van uitgeverij De Weideblik, voor zijn belangeloze beschikbaarstelling van de originele digitale bestanden van de hier tentoongestelde werken van Lucebert. Evenzo grote dank past de erven Lucebert die bij monde van mevrouw Swaanswijk zo genereus toestemming hebben verleend voor het gebruik van die bestanden. Zonder hen was deze expositie niet mogelijk geweest.

 

10 mei 1994

Ik wil eindigen met enkele, aan Lucebert opgedragen gedichten die door twee bevriende kunstenaars geschreven zijn naar aanleiding van het overlijden van Lucebert op 10 mei 1994. Wellicht wat onverwacht nam Karel Appel bij die gelegenheid de pen ter hand en schreef: dat de stem van een engel onze planeet had verlaten / en teruggekeerd is / naar de eeuwige ruimte van de geest / waar hij zo vertrouwd mee was.

Remco Campert publiceerde in Vrij Nederland van 21 mei 1994 een gedicht ter nagedachtenis aan Lucebert onder de titel Bij de dood van Lucebert dat als volgt eindigt: rouw om uw maker rouw om Lucebert / die u zijn woord gaf / rouw maar lach ook met hem / zoals hij lachen kon / schaterende tuimelgeest in een koud circus. Campert liet het hier niet bij. In zijn in 1997 verschenen bundel Ode aan mijn jas staat het gedicht Winter 1950-1951 (een anekdote) waarin deze strofe voorkomt: Parijs en Lucebert / beiden had ik net ontdekt / een mooier begin van een leven / waarin ik tot dan toe weinig fiducie had / kon ik me niet wensen / mijn poëzie ging open in zijn nabijzijn.

Dat de kracht van zowel de beeldtaal als van de schrijftaal van Lucebert zich voor u mag openen, dat wens ik u van harte toe bij deze expositie.

Lowie Gilissen, september 2016, voor HeArtpool